Blokfluitfestival Amsterdam: Concert Black Pencil mmv. Walter van Hauwe, 21/10/2012
Het is een druilerige oktober-zondag, en uw onbevreesde DVS-reporter stapt in de trein om het blokfluitfestival in Amsterdam te bezoeken. Blokfluit mwah, stoffig geitenwollensokkending, hoor ik u denken – en wat is de relevantie voor onze Viola Society?
Nuwel, het ensemble Black Pencil treedt bij deze gelegenheid op, waarin altiste Esra Pehlivanli bijdraagt als enige strijkende klankpilaar in een unieke combinatie met blokfluit (Jorge Isaac), panfluit (Matthijs Koene), slagwerk (Enric Monfort) en accordeon (Marko Kassl). Deze instrumenten hebben bijna allemaal te kampen met een soort muzikaal-sociologisch stigma, voormalige stiefkinderen van de klassieke muziekgeschiedenis. De gedreven musici van Black Pencil hebben deze (ex-)outcasts nu bij elkaar gebracht – en het resultaat is zeer aansprekend.
Het accordeon staat garant voor een klankbodem van stevige diepe orgelnoten, maar wordt ook ingezet als verbreding van het steeds terugkerende slagwerkfeestje. De blokfluitvirtuoos Jorge Isaac bespeelt alle registers – de vier klassieke blokfluiten (sopraan, alt, tenor, bas) liggen paraat en nemen het van elkaar over. De panfluit komt hiernaast heel goed tot zijn recht, vaak als welgevormde en heldere middenstem tussen de blokfluit en de altviool in, verfrissend anders dan we gewend zijn van het Simon & Garfunkel-cliché (El Condor Pasa). En last but not least de altviool, een innemende warme klank van trillende snaren die het klankbeeld op een mooie (en in onze DVS-oren noodzakelijke!) manier aanvult.
Blokfluitgoeroe Walter van Hauwe legt in een filmpje uit hoe de blokfluit in allerlei soorten en maten voorkomt, en dat dit instrument (en zijn muziek) heus niet in de 17e eeuw is blijven hangen. Als voorbeeld horen we het baanbrekende solostuk “Gesti” (1966) van Luciano Berio, waar de blokfluittechniek wordt uitgebreid met effecten die vroeger werden beschouwd als onwenselijke bijgeluiden: De spookachtige holle resonantie van kleppen aanslaan (zonder te blazen), explosieve uitstootjes, rollende tong-trillers en zelfs modulaties van de stembanden die door de fluitpijp gieren.
De lichaamstaal van de blokfluitist en zijn ensemblegenoten trekt ook de nodige aandacht. Wij strijkers hebben onderling bepaalde conventies, hoe men samen ademt, samen strijkt. In de aanwezigheid van andere instrumenten moet men naar elkaar toe werken, en gewoontes durven loslaten. Bij Black Pencil leidt dit aanpassingsproces tot een fascinerende en authentieke choreografie.
Tussen de vijf musici wordt er een nieuwe muzikale ruimte uitgespannen, die gevuld wordt met speciaal voor hen geschreven composities, niks stoffig dus. Bij de stukken Danzai (2011) van Chiel Meijering en Farfanesque (2011) van Nico Huijbregts komen regelmatig “etnische” idiomen voor, en dialogen worden gevoerd die in hun relaxte vorm grenzen aan jazz-improvisatie. De muziek wordt gebalanceerd en zelfbewust uitgedragen. Er klinkt een wervelend gesprek tussen een cajón (een soort kas-trommel) en een contrabasfluit – met elektronische versterking komen we met dit verrassende instrument in didgeridoo-achtige klanksferen terecht. Het is een boeiende voorstelling, en voor je het weet is de uitsmijter er al: In het stuk Fuerza Interior (2011) van Roderik de Man slaat de figuurlijke vlam in de pan – met temperamentsvolle spreekkoren en (letterlijk) gebalde vuisten galoppeert men (paard-ruikt-stal) naar de finishlijn toe.
Kristofer G. Skaug