Interview Jan van der Elst, vioolbouwer

door Kristofer G. Skaug

English version below! Follow this link.

Velen erkennen het belang van de verbindende middenstem in de muziek. Een belangrijke maar toch ook vaak introverte stem. De altviool valt eigenlijk vooral op als, om wat voor reden dan ook, haar stem tijdelijk zwijgt. Opeens klinkt het ensemble dun en onsamenhangend. Alle betrokkenen, behoudens wellicht de enkele eerste violen, kijken dan verbaasd op en verlangen naar de terugkeer van het vriendelijke bronzen altgeluid. De eisen die in de loop der tijd aan de altviool worden gesteld zijn echter enorm toegenomen. De welluidende middenstem moet heden ten dage ook echt luid kunnen klinken en de aandacht op zich kunnen vestigen. Dit heeft geleid tot een veelheid aan verschillende maten, timbres en innovaties.

Een vioolbouwer die zich het lot van de altviool en haar bespelers heeft aangetrokken is de Dordtse vioolbouwer Jan van der Elst. In zijn atelier te Dordrecht zet hij zich al 20 jaar in voor de ontwikkeling van de altviool. Tijdens het Altvioolfestival in Amsterdam zal hij ingaan op praktische zaken die het leven van de altist kunnen verlichten. Geen onnodige theoretische verhandelingen, maar nuttige wenken omtrent de verzorging van het geliefde strijkinstrument de altviool.

Jan_vd_Elst_website_1DVS: Hoe ben je begonnen met vioolbouwen?

Normaal gesproken ga je eerst naar school toe, en daarna bij een meester in de leer. Maar ik heb het eigenlijk precies andersom gedaan. Ik ben eerst in de leer gegaan bij vioolbouwer Robert Walters in Rotterdam (bij velen bekend als “Rob Viool”, en onlangs in 2013 overleden – red.), daar heb ik mijn eerste viool gebouwd. Daarna, midden jaren tachtig, ben ik naar de school in Newark-on-Trent gegaan in Engeland. Het was heel moeilijk om op die school toegelaten te worden, maar mede dankzij mijn opgedane ervaring en meegenomen viool als proefstuk is dat gelukt.

DVS: Leerde je toen alle strijkinstrumenten bouwen?

Nee, je begint met de viool. Een viool bouwen is niet technisch moeilijker of makkelijker dan altviool of cello, maar het is voor de school organisatorisch eenvoudiger als iedereen hetzelfde bouwt. Daarnaast is een viool bouwen in financiëel opzicht minder riskant dan de grotere instrumenten, want als er iets misgaat ben je niet zoveel kostbaar hout kwijt.

Onze school zat in een oud bankgebouw, de opleiding duurde 3 jaar, in elk jaar zaten 12 leerlingen. De atelierruimtes waren te klein voor het met z’n allen bouwen van grote instrumenten zoals cello en contrabas. In het 3e jaar mocht je kiezen om een cello te bouwen, maar niet voor je eindexamen. Dat moest altijd een Stradivarius-model zijn. Ik heb tot de dag van vandaag nog nooit een cello gebouwd.

DVS: Hoe ben je dan uiteindelijk op het spoor van altvioolbouw terechtgekomen?

In het 2e jaar van school heb ik mijn eerste altviool gebouwd. Dat is de altviool waar Karin (Dolman, red) nu nog op speelt. Die heb ik meegenomen naar Nederland terwijl de lak nog niet eens klaar was. Ik vond de altviool niet goed klinken, dus heb ik hem op de plank gezet als een mislukt project.

Karin was toen aanvoerder van het NJO (Nederlands Jeugdorkest, red.), en speelde op een kleine en vrij dure altviool. We hadden toen nog niets, ze woonde hier gewoon in dezelfde straat. Zij vond mijn eerste altviool wel mooi. En bovendien vond de leiding van het NJO dat een grotere altviool beter bij haar status als aanvoerder paste! Zo heb ik Karin leren kennen, en sindsdien ben ik mij steeds meer in Karin en altviolen gaan interesseren.

DVS: Zijn je altvioolklanten anders dan bijvoorbeeld violisten?

Altviolisten zijn veel makkelijker in de omgang. Niet dat ze minder eisen stellen, maar ze blijken vaak intelligenter dan mede-musici door hebben, en hebben oog voor het het grotere geheel, waardoor ze meestal minder navelstaren. Ze zijn teamspelers, die gewend zijn om een middenstem met verbindende functie te spelen. Dat ondersteunt een bepaald karakter, een bepaald overzicht. Er worden festivals voor cello en altviool georganiseerd, maar niet voor violisten. Dat heeft waarschijnlijk met de typische rol van dit instrument te maken.

DVS: Zijn jouw altviolen gebaseerd op een bepaald idee, een bepaald model waar je naartoe bent gegroeid?

Ik vind het nederlands niet altijd zo’n mooie taal, maar het woord “altviool” vind ik wel heel duidelijk. Het gaat om een alt-viool, niet om een tenor-cello. Dus mijn streven is niet om een altviool a la Max Möller te maken, die heel diep klinkt. In het orkest is het wel goed om een paar heel diep klinkende altviolen te hebben, maar in een strijkkwartet zit je daarmee al gauw de cello in de weg. Dus mijn idee is om uit te gaan van het woord: altviool.

Het model van mijn eerste altviool (die Karin nu bespeelt) is van de Guarneri-familie. Dat is een standaard model voor een moderne altviool, die èn behoorlijk diep klinkt èn ook solistisch goed uit de verf komt. Maar ik ga daarbij uit van het vioolmodel van Bartolomeo Guarneri Del Gesù (de kleinzoon van Andrea Guarneri), die zelf geen altviolen bouwde. Van daaruit heb ik mijn eigen altviool ontwikkeld. Het standaardmodel is 41.7cm, uitgaande van een 37.5cm mensuur. Een paar maanden geleden heb ik voor het eerst een kleiner model getekend, 40.5cm.

Tussendoor heb ik ook een Maggini-model gemaakt, met hele korte mensuur en hele kleine C-tjes; maar ik heb daarbij ondervonden dat dit niet “mijn ding” is, dus daar ben ik weer vanaf gestapt. In feite heb ik dus door de jaren heen 4 altvioolmodellen gemaakt.

DVS: Heb je nog ontwikkelingen in gedachte voor de toekomst?

Nou, dit is al een hele stap hoor, om een ietsje kleinere altviool te maken. De altvioolmarkt is eigenlijk heel klein. Maar wie weet …!

Ik bouw ook graag violen, maar violen kunnen soms echt afschuwelijk mislukken, zodat ze helemaal niet klinken. Alles zit zo dicht bij elkaar, dan kan een kleine onnauwkeurigheid grote gevolgen hebben. Bij altviolen is die risico kleiner.

Het leuke met altviolen is bovendien dat de afmetingen veel minder vastliggen dan bij violen. En ook de meningen over hoe een altviool hoort te klinken hebben een grotere spreiding. Persoonlijk houd ik van een helder instrument.

Een praktijkvoorbeeld: Ik had laatst iemand die altviolen kwam uitzoeken van een bepaald type. Ik had er zes of zeven staan. Daarvan bleven uiteindelijk twee over: Een heel donker klinkend instrument dat in een kleine ruimte veruit het mooiste klonk; en een wat minder klinkend instrument, maar met meer helderheid. Toen heeft Karin deze instrumenten vanuit mijn werkplaats bespeeld terwijl de klant met mij in de winkel bleef staan. De meer heldere altviool won het in deze situatie glansrijk van de andere, en hij klonk ook dieper. Bij zulke instrumenten bestaan de lage tonen bij de gratie van de hoge tonen, dat vind ik fascinerend, en dat is mijn ideale klankbeeld voor de altviool. Als je geen hoge tonen hebt in het lage, dan blijft er niets over. En daarom heet het dus ook een alt-viool.

DVS: Wat wil je nog meer graag kwijt aan de altviolisten van deze wereld?

Een van mijn stokpaardjes is bijvoorbeeld het staartstuk! Een staartstuk moet altijd ingebouwde fijnstemmers hebben, omdat veel altviolisten op stalen snaren spelen, die je eigenlijk niet goed met een stemschroef kunt stemmen. Het is onbegrijpelijk dat niet alle staartstukken zo gemaakt worden. Voor de snaren zelf wordt nog veel aan innovatie gedaan, qua materialen en productie. Maar de staartstukken zijn daarin vaak niet meegekomen. De plastic staartstukken van tegenwoordig zijn niet altijd zo sterk, en zijn lelijk bovendien. De oude houten staartstukken hadden vaak een onhandig push-systeem van snarenbevestiging, hopeloos! Maar dit jaar komt er vanuit Duitsland een nieuwe soort staartstukken met een hele goede fijnstemmer mechanisme. Daar zit ik echt op te wachten!

20150808_121

Jan van der Elst bij het KamermuziekAtelier Delft, 2015

DVS: Wat vind je van schuine staartstukken?

Mijn kritiek daarop is dat het vaak bijna onmogelijk is om die staartstukken achter de kam perfect (af)gestemd te krijgen. En zolang dat niet lukt, komt dat staartstuk niet tot zijn recht. Het is geen nieuw idee, en het is een vrij duur verhaal. Misschien geeft het de speler meer zelfvertrouwen, een “onoverwinnelijk” gevoel, maar ik constateer dat een heleboel spelers daar toch weer vanaf stappen.

Ik heb veel aandacht voor de afstand tussen kam en staartstuk, en voor de kwaliteit van de lus van het staartstuk. Of die lus van kevlar of van plastic is, dat maakt een behoorlijk verschil.

Maar belangrijker dan zulke innovaties vind ik, dat mensen goed met hun instrumenten om kunnen gaan. En daar gaat mijn lezing straks over!

Jan van der Elst geeft zijn lezing tijdens de 3e Nationaal Altvioolbijeenkomst in Splendor Amsterdam, 18 februari 2017 om 16:30u. Volledige programma-informatie hier.

Links:

Jan van der Elst, website

Newark School of Violin Building (artikel in Amati magazine)

Amsterdam Altvioolfestival 2017


English Version:

The importance of the middle voice as an integrating force in music is commonly recognised. It is a crucial but yet often introverted voice. The impact of the viola is often noticed most when, for whatever reason, its voice temporarily falls silent. The ensemble suddenly sounds weak and incoherent. Everyone present, except perhaps for a first violin, will long for the return of the friendly bronze sound.

The technical demands on the viola have increased significantly over time. The sonorous middle voice must nowadays also be able to make a big sound in order to draw attention. As a result, violas are currently made in a multitude of sizes and innovative shapes, leading to a great variety of timbres.

The Dordrecht-based luthier Jan van der Elst has taken a particular interest in the viola and violists, having developed and built violas for more than 20 years. During the Amsterdam Viola Festival, he will give a presentation on instrument maintenance, with practical advice to improve the everyday life of viola players. No needlessly theoretical explanations, just best practices to care for your favourite instrument, the viola.

DVS: How did you start with violin making?

The usual path is to seek an education at a violin making school, and then to find an apprenticeship in a master’s workshop. But I actually did it exactly the other way around. I started as an apprentice with luthier Robert Walters in Rotterdam (known to many as “Rob viool”, passed away in 2013 – red.). I built my first violin there. After that, in the mid-1980s, I went to the school in Newark-on-Trent, in England. It was very difficult to get admitted to this school, but thanks to my experience and the violin that I could show as proof of my skills, I made it in.

DVS: Did you then learn how to build all string instruments?

No, you start with the violin. Building a violin is not necessarily harder or easier than a viola or a cello, but it is simpler for the course organisation at school when everyone builds roughly the same. Furthermore, building a violin incurs less financial risk than the larger instruments, as you will lose less expensive wood, should the project fail.

Our school building had formerly been a bank. The school had 3 years, each with 12 students. The workshop spaces were simply too small to allow everyone to build a cello or a double bass. In the third year you could choose to build a cello, but for your final exam you had to build a violin, a Stradivarius model. To this day I have never built a cello.

DVS: So how did you end up building violas?

I built my first viola during my second year at school. That is the instrument which Karin (Dolman, red.) is still playing. Ik took it back to the Netherlands while the varnish wasn’t even finished. I didn’t like the sound it made, so I shelved it as a failed project.

At that time, Karin was principal violist of the NJO (the Dutch Youth Orchestra), and she had a quite small but expensive viola. We didn’t have a relationship at that time, she just lived here down the street. She did like my first viola, and she was encouraged by the proposition that a larger viola would better suit her status as principal violist! So this is how I got to know Karin, and since then I have taken an ever increasing interest in both Karin and violas.

DVS: Are your viola customers different from violinists, for example?

Violists are much more easy-going. It’s not that they are less demanding, but they often turn out to be more intelligent than their colleagues suspect. They can see the big picture, so they are less self-obsessed. They are team players, accustomed to the connecting role as a middle voice. This requires and supports a certain character, a certain outlook.  You see viola societies, viola festivals etc. – but no equivalents for violinists. This is probably due to the specific role of the viola.

DVS: Are your violas based on a particular idea or a model that you have developed?

Dutch can be a clumsy language at times, but I really like the clarity of the word “altviool”. It truly captures its nature as an “alto violin”, rather than a “tenor cello”. So my goal is not to make a Max Möller-like viola, which sounds very deep. Sure, in a symphony orchestra it is good to have a few very deep violas. But in a string quartet, you could easily end up getting in the way of the cello with such a sound. So my principle idea is to use the name “alto violin” as a starting point.

My first viola (the one that Karin now plays) is a Guarneri model, a quite standard model for a modern viola, which has a decent depth of voice, but can also hold its own as a soloist instrument. I have chosen a specific design of Bartolomeo Guarneri Del Gesù (the grandson of Andrea Guarneri), who did not build violas himself. From this I have developed my own viola. The standard size is 41.7cm, based on a 37.5cm mensur. A couple of months ago, I designed my first smaller model: 40.5cm.

I also tried a relatively small-dimensioned Maggini model, however I found that this was just not “my thing”, so I didn’t pursue that path further. So all in all I have made four different viola models, over the years.

DVS: Do you have any other developments in mind for the future?

Well, it’s really already quite a big step for me to make a smaller viola. The viola market is really quite small. But who knows… !

I like to build violins too, but they can fail miserably, with no sound at all. Everything is so close together, so a small inaccuracy can have big consequences. With violas, that risk is smaller.

The fun thing about the viola is that its size and shape is much less fixed than the violin. And also the opinions about how a viola should sound vary a lot. Personally I prefer a clear and bright sound.

A real-life example: A while ago, someone came to my shop to try out certain types of viola. I had six or seven of them lined up. In the end, two of them were left over as final candidates. One very dark instrument, which sounded by far most pleasant in the confined acoustics of my shop; and a less sonorous instrument with more brightness in the timbre. Then Karin took both instruments to my workshop down the hall and played from there: In this situation, the sound from the brighter viola reaching the shop room won hands-down, and even sounded deeper. On such instruments, the lower tones are amplified thanks to the higher tones. I find that fascinating, and I have made this my ideal viola sound. If you don’t have that component of brightness in your sound, then you may lose everything. So that’s why it is called a “tenor violin”.

DVS: What else would you like to share with the viola community?

One of my pet issues is the tailpiece! A tailpiece should always have built-in fine tuners. Many violists use steel strings, which are really difficult to tune with the big pegs. I really don’t understand why not all tailpieces are made this way. There’s a lot of innovation going into string technology, but tailpieces seem to have been lagging behind the developments. The plastic tailpieces they make nowadays aren’t always so strong, and they’re often quite ugly as well. The old wooden tailpieces usually had a hopelessly impractical “push” system for the string fastening. But this year, we expect a new model tailpiece with a greatly improved fine tuning mechanism. I can’t wait to get those!

DVS: What is your opinion of tapered tailpieces?

My beef with tapered tailpieces is that they are often impossible to get perfectly tuned behind the bridge, therefore they rarely ever achieve the promised potential. It is not a new idea, and it’s quite an expensive change to make. Maybe it gives the player more confidence, a feeling of “invincibility”, but my observation is that a lot of players are abandoning this tailpiece design.

I do pay a lot of attention to optimising the distance between the bridge and the tailpiece, and to the material quality of the tail gut. It makes a great difference whether this is made of e.g. kevlar or plastic.

But even more important than such innovations is the care and maintenance for your instrument. And that will be the topic of my lecture!

Jan van der Elst gives his lecture during the 3e National Viola Assembly in Splendor Amsterdam, on February 18th 2017, at 16:30h. Complete programme information here.

Links:

Jan van der Elst, website

Newark School of Violin Building (article, Amati magazine)

Amsterdam Viola Festival 2017